Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook [76]van den oppersten tak des hogen [77]ceders [78]nemen, dat Ik [79]zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik [80]een tederen afplukken, denwelken Ik op [81]een hogen en verhevenen berg planten zal; 76. Dat is van den koninklijken stam; zie boven vs.3. Of aldus: Van den hogen tak des ceders, of van den oppersten tak des ceders, die hoog was. 77. Dat is van het koninkrijk Juda; zie boven vs.3. 78. Te weten een scheutje, of rijsje, hetwelk hier terstond een tedere tak genoemd wordt. 79. Dat is, planten zal. 80. Men versta hierdoor Zerubbabel en zijne opvolgers, maar inzonderheid Christus, van wien zij voorbeelden waren. Christus wordt een scheut of spruit genaamd; Jes.11:1, en Jes.60:21; Zach.6:12. 81. Versta het ware Zion, dat is de ware Joodse en Christelijke kerk en gemeente der heiligen. Zie Jes.2:2, en Jes.11:9; onder hfdst.20 vs.40; Micha 4:1.